Achter het script: lees wat Sara denkt in scene 48 van aflevering 2 ‘Als de rups blijft zeggen: zo ben ik nou eenmaal, wordt hij nooit een vlinder.’ Een tegeltjeswijsheid die ik boven mijn bed ga hangen. Maar wat als je van een rups in een nachtvlinder bent veranderd? Kun je dan nog transformeren naar een bontgekleurd exemplaar? Ik denk het wel. Daarom ga ik graag om met mensen die kwaliteiten en eigenschappen hebben die ik zelf ontbeer, maar wel zou willen hebben. Emily is daar een mooi voorbeeld van. Haar vermogen van het leven te genieten, is een kleur die ik mij graag eigen maak. Dat gaat alleen niet zo makkelijk als ik hoopte. Mijn onverschillige, pessimistische houding is verworden tot een kunstje dat ik zo vaak heb opgevoerd dat ik het blind kan. Als een straalkacheltje waar ik mijn teleurstellingen aan warm. In groep drie werd ik een tijdje gepest. Er was één meisje dat het voor elkaar kreeg de hele klas op te stoken. Regelmatig werd er achter mijn rug, maar ook gewoon recht in mijn gezicht gezegd dat ik dik en lelijk was. Bijzonder, want dat was ik helemaal niet. Om niet de pijn van die afwijzing te hoeven voelen, hulde ik mezelf in een deken van onverschilligheid: ‘Wat maakt het uit dat jullie zo naar doen, ik vind jullie toch stom.’ Ik denk dat deze houding er voor zorgde dat het pesten redelijk snel ophield. Het leek geen effect te hebben en dan is pesten lang zo leuk niet meer. De rest van mijn basisschooltijd had ik het best naar mijn zin. Op de middelbare school kwam ik weer bij de verkeerde in de klas. Ook daar werd het anti-Sara vuurtje hoog opgestookt. En ook hier waren het vooral de meiden die zich daar aan warmden. Wat ik precies verkeerd deed, geen idee, maar dat ik niet voldeed aan de ongeschreven wetten werd onder meer duidelijk tijdens een gymles. De aanstichtster moest een kunstje aan de ringen doen en de juf vroeg mij haar even te helpen. ‘Neeeeeeeeee, niet Sara, die mag me écht niet aanraken!’ klonk het door de hele zaal. Getroffen trok ik mijn schouders op en dacht heel hard: ‘Die is gek! En met gekken wil ik niks te maken hebben.’ Alle andere voorvallen onderging ik ook met mijn hoofd tussen mijn schouders. Toch heeft dat pesten, ondanks mijn onverschilligheid wel wat gedaan met mijn zelfbeeld. Tot de dag van vandaag denk ik diep van binnen dat ik inderdaad lelijk en dik ben. Dat ik niet de moeite waard ben. Een gedachte die zo nu en dan zo overheersend kan worden dat ik mezelf verlies in neerslachtigheid. Wat zou het leven simpel zijn als ik een garnaal was geweest, denk ik dan. Nergens over hoeven nadenken, laat staan mijn hoofd over breken. Nooit verdrietig, geïrriteerd, boos of moe. Niet geplaagd worden door angsten of verlangens. Gewoon go with the flow. Maar puntje bij paaltje lijkt dat me eigenlijk ontzettend saai. Want maken al die zaken die onze zintuigen en emoties voeden het leven niet juíst de moeite waard? De surpriseparty op de dag dat ik 40 werd, de geur van een brandende open haard als ik door de kou naar huis fiets, het getoeter van de stoomboot die door het Spaarne glijdt, het allereerste ijsje van Tremonti in april, mijn kinderen die de slappe lach hebben om niks, het zoete gezichtje van een nog slapende Liv vlakbij het mijne als ik ‘s ochtends wakker word. En, de lichtheid die ik ervaar juist na zo'n neerslachtige periode. Allemaal ervaringen die ik voor geen goud zou willen missen. En het mooie is, voor al deze dingen hoef je niks te kunnen, te willen of te doen. Het is namelijk altijd en overal om je heen. Je moet het alleen zien. Dus weg met die onverschilligheid! Die maakt me hartstikke blind. Ik ben er klaar mee. Het heeft me in het verleden misschien beschermd, maar door de bank genomen zit het me gewoon in de weg. Belet het me te genieten. Te leven. Een koekje smaakt veel lekkerder na een spruitje. Dat weet die garnaal niet, maar ik wel. Achter het script: lees wat Sara denkt in scène 39 van afl. 2. Wat wil ik? Grappig hoe lastig ik het vind zo’n eenvoudige vraag te beantwoorden. In dit specifieke geval wil ik heel graag naar mijn oma. Maar ik wil me ook niet opdringen. Misschien wordt het anders wel te druk in het ziekenhuis. En wat als mijn oma denkt: ‘Wat doe jij nou hier? Je komt nooit langs en nu wel? Hoezo dat?’ Ik wil natuurlijk niet als ramptoerist gezien worden. Afijn, mijn brein maakt overuren wanneer mij zo’n simpele vraag wordt gesteld. Het slaat ook vaak compleet op hol. Bedenkt de meest absurde situaties die helemaal niks meer met de realiteit te maken hebben. Want natuurlijk denkt mijn oma dat niet. Het is puur mijn schuldgevoel dat opeens een stem heeft gekregen. Gelukkig kent Tim mij langer dan vandaag en prikt hij zo door mijn geratel heen. Wat ik mij nou afvraag is waarom ik nooit weet wat ik wil. Hoe komt dat? Ben ik zo ver van mijn kern afgedreven dat ik gewoon de weg kwijt ben? Als tiener schreef ik eens in mijn dagboek: I played hide and seek But I hid to well And now I’ve lost myself Nou voelde ik me als adolescent de vrouwelijke versie van Adrian Mole en ligt zo’n versje nogal voor de hand voor iemand die ‘gebukt’ ging onder ‘de lasten van het puberleven’. Maar toch denk ik dat er een kern van waarheid in zit. Als klein meisje durfde ik niet voor mijn eigen mening uit te komen. Ik paste me vaak aan. Aan datgene waarvan ik dacht dat dat werd verwacht. En aan dat wat alom werd geaccepteerd. Alleen als het om dierenleed ging, was ik zeer outspoken: alle mensen die zich daar op wat voor manier dan ook schuldig aan maakten, waren in mijn ogen barbaren die het niet verdienden op deze planeet rond te wandelen. Hup in een raket naar de maan. Opgeruimd staat netjes. Maar als ik met mijn beste vriendinnetje het spelletje ‘Welke vind jij het mooist?’ speelde en we door de catalogus van de Wehkamp bladerde, liet ik haar altijd als eerste kiezen. Om vervolgens hetzelfde aan te wijzen. Want stel dat ze zou zeggen: ‘Waaaaat? Vind je dàt leuk?!’ Hahahahahaha’. Niet dat ze dat ooit zou doen weet ik nu, want het is nog steeds een van mijn beste vriendinnen terwijl onze vriendschap al de nodige botsingen heeft overleefd. Dat aanpassen zat er dus al vroeg in. Overigens geen uitzonderlijk gegeven. Als mens leren we ons al vroeg aan te passen. Sterker nog is dat niet waar opvoeden om draait? Als kind leer je van je ouders wat de regels, afspraken en gewoonten in het gezin zijn én in de maatschappij. We worden gevormd door de heersende normen en waarden die bepalen hoe je je moet gedragen en wat er van je wordt verwacht. En dat is ook nodig natuurlijk. Want wanneer je dochter in de speelgoedwinkel op de grond ligt te krijsen, omdat het NU de Elsa barbie wilt hebben, is dat ongewenst gedrag en spreken we haar belerend toe dat dat écht niet kan. Als je peuterzoontje zijn vriendje een klap verkoopt omdat de laatste met zijn gloednieuwe afstandbestuurbare auto speelt, dan leggen we het begrip delen uit. En komt er een broertje of zusje bij dan krijgt het kind te maken met de waarde van rekening houden met. Kortom, we worden vanaf onze geboorte in een soort keurslijf van normen en waarden geperst. En daar is niks mis mee. Het is zelfs noodzakelijk. Een Wilde Westen-achtige samenleving is hooguit leuk in films. Maar dat ik dat keurslijf als belemmerend ervaar, werd me duidelijk tijdens de Frozen-hype. Al mijn frustraties stroomden als een wilde rivier door mijn keel naar buiten. Ik wàs Elsa, de sneeuwkoningin die naar de Noorderberg moest vluchten om eindelijk te worden wie ze eigenlijk was. Nog harder dan Liv zong ik: Ik ga op zoek naar wie ik ben, verleg de grenzen die ik ken, geen goed of fout geldt hier voor mij, ik ben vrij!!!! Laat het los, laat het gaan, voorbij is de storm in mij. ‘Mama, wil je niet zo hard meezingen?’ vroegen de kinderen mij regelmatig. Ik was trouwens niet de enige, ook Tim zong mee. Weliswaar op een iets minder serieuze manier, maar ik herkende zijn emotie erachter. Ook hij voelt zich ondergesneeuwd. De vraag die ik mij stelde was: hoe word ik wie ik ben? Wie ben ik werkelijk onder al die lagen aangeleerd gedrag? Wie kan ik worden als ik de schaamte voorbij zou zijn? En hoe zorg ik ervoor dat ik eindelijk eens ga doen wat ik wil. Het zou natuurlijk schelen als ik wist wat dat was. Maar tijdens een therapiesessie werd duidelijk dat ik in het dagelijks leven best weet wat ik wil. Ik hou alleen te vaak rekening met anderen. Lees, mijn kinderen, Tim, ouders, vriendinnen, ouders van vriendjes en vriendinnetjes. Ik begreep ook dat dat komt door het ontbreken van eigen plannen, waardoor ik me veel te snel aanpas of meega in de wensen van andere mensen. Zo ontstaat het gevoel van geleefd te worden. Ik kreeg de opdracht weekplannen te maken: Wanneer mogen er wel of niet vriendjes/vriendinnetjes komen spelen, spreek je zelf wel of niet met vrienden af en waar dan? Vervolgens moet ik me aan mijn eigen afspraken houden, of, indien ik er toch van moet afwijken, beslissen in welke mate ik dat doe. Hoe dan ook, ík moet de regie houden en die niet uit handen geven. Verder ben ik ook begonnen met het opstellen van een bucketlist. Dan vergeet ik tenminste niet waar ik me in het grotere geheel op kan focussen. Daarnaast is het ook gewoon leuk om over na te denken. Maar dat vind ik nog niet zo makkelijk. Want wat zet je erop? Alleen dingen die redelijk ‘makkelijk’ te verwezenlijken zijn? Of ook wensen die grenzen aan zaken die op zijn minst het stempel hoogst onwaarschijnlijk krijgen.. Ik koos voor het laatste. Elsa zingt niet voor niets, verleg de grenzen die ik ken. Dus, de lijst tot nu toe:
Het plaatje is er in ieder geval al. Achter het script: lees wat Sara denkt in scène 22, van afl. 2 Goed. Het mag duidelijk zijn dat Tim en ik niet de gouden beker voor communiceren op onze schoorsteenmantel hebben staan. Sterker, we verdienen eerder een gouden medaille voor miscommunicatie. En op bar slechte momenten zelfs één voor zwijgen. Moeilijke onderwerpen? Gaan we gewoon uit de weg. Worden niet besproken totdat het niet anders meer kan. Het plannen van de zomervakantie, iets waar veel mensen blij van worden, bezorgt ons niets meer dan stress en irritatie. Gewoon omdat we het nooit eens kunnen worden over waar we heen gaan. Daarom eindigt dit altijd in een verhitte, frustrerende zoektocht op internet een paar dagen voordat we weg willen. En de vakantie zelf, valt altijd tegen; want een compromis en er was niks meer vrij... De opvoeding, de aanpak van in huis urinerende katten, het interieur van ons nieuwe tuinhuisje, of van ons huis (is het ooit af?). Allemaal onderwerpen waar we geen woorden meer aan vuil maken, want dat bederft alleen maar de sfeer. Daarom hangt er nog steeds een kerstster als lamp boven onze eettafel. Het is ook niet altijd makkelijk in een relatie om gewoon te zeggen waar het op staat. Althans dat vind ik. Tim heeft me al heel vaak verzocht het meteen te zeggen als iets me niet bevalt. Als ik er namelijk een paar dagen later mee kom (oké het kunnen ook weken zijn), dan kan hij er niks mee en krijg ik het argument ‘oude koeien!’ naar mijn hoofd geslingerd. Kennelijk verjaren dingen hier heel snel. Mijn verweer dat het er echt niet gezelliger op wordt als ik alles er meteen maar uitgooi, wuift hij weg. Hij moest eens weten... ➤ Zou je niet willen poepen, als ik mijn tanden sta te poetsen?! ➤ Kun je die Ipad/ smartphone/ gpad in de prullenbak gooien? Er is meer in het leven. Je gezin bijvoorbeeld. ➤ Hoe kon je nou denken dat ik dàt leuk vind?! Ken je me nou nog niet na 10 jaar! ➤ Als je kruimelt, wil je dat dan meteen even opvegen?! ➤ Zou je wat meer interesse willen tonen? ➤ Als we bij mijn ouders zijn, zou je dan een keer niet de krant willen lezen, maar gewoon willen deelnemen aan het gesprek? ➤ Zou je niet iets willen brengen als de waarheid terwijl dat niet het geval is? En met stip op nummer 1: ➤ Als ik je iets vraag, zou je dan willen antwoorden?! Het is overigens niet zo dat ik nooit heb geprobeerd het meteen te zeggen als iets me niet bevalt. Laatst probeerde ik het tegen beter weten in weer een keer. Tim zette de vuile vaat in de wasbak. Op mijn vraag of hij het meteen in de afwasmachine wilde doen, zei hij doodleuk: ‘Nee, dat wil ik niet.’ Nou moet ik er misschien wel bij zeggen dat ik eigenlijk zei: ‘Zie je, je doet het toch niet!’ ‘Wat?’ vroeg hij. ‘Nou, je zet dus niet altijd alles meteen in de vaatwasmachine, zoals je laatst beweerde. Zou je dat voortaan wel willen doen?’ Wellicht dat mijn toon hem niet aanstond waardoor hij zijn kont tegen de krib gooide, hoe dan ook, het had dus niet het gewenste resultaat. Hij liet het gewoon staan. Volgens onze voormalig relatietherapeute had ik vervolgens moeten aangeven wat voor effect zijn reactie op mij had: ‘Jouw reactie kwetst mij enorm en toont gebrek aan respect. Iets dat ik niet als prettig ervaar.’ Waar ik dan nog kwaad aan toegevoegd zou hebben: ‘Waardoor ik nu zwaar de behoefte voel om de deur uit te lopen om nooit meer terug te komen! En ik neem de kinderen mee!’ Maar dat zei ik allemaal niet hardop (gezien de laatste twee zinnen niet eens zo'n slecht idee). Nee, dit soort dingen blijven sudderen. Tot een keer het deksel van de snelkookpan klapt en alles er in een keer uitspuit. Een eigenschap van mij waar Tim zich weer vreselijk aan ergert. Vaak ga ik bij mezelf na of ik misschien ergens schuld heb aan de reactie van de ander. En wat bleek, niet al te lang geleden had zich een zelfde soort situatie voor gedaan. Tim vroeg mij voor de zoveelste keer of ik niet steeds de warme kraan wil gebruiken. Dat zou niet goed zijn voor de boiler en geld kosten. Omdat ik dat gezeur zat was zei ik: ‘Ik woon hier ook en als ik het koud heb, gebruik ik de warme kraan. Punt! Dat ga ik echt niet veranderen.’ God, wat voelde ik mij een stoere en sterke vrouw. Grappig hoe dat werkt. Als je zelf zo’n antwoord geeft, voel je je volledig in je recht staan, maar als de ander dat doet vind je hem een botte boer. Maar goed, ergernis nummer 1 (ik lijk Jan Mulder wel) is dus NIET antwoorden als ik iets vraag. Ik heb wel eens geprobeerd te achterhalen waar dat aan ligt, dat niet antwoorden. Maar het lijkt gewoon pure willekeur. De ene keer krijg ik wel een antwoord op mijn vraag en de andere keer kan ik hem drie keer stellen en blijft het antwoord uit. Alhoewel, één keer vroeg ik hem op de man af waarom hij geen antwoord gaf en toen zei hij: ‘Op zo’n domme vraag, geef ik gewoon geen antwoord.’ Ik schoot bijna uit mijn panty van verontwaardiging. Om hem te laten voelen hoe het is, heb ik die onbeschofte omgangsvorm overgenomen. Een beetje het omgekeerde van wat BN’ers altijd in interviews over hun geliefde zeggen: ‘Hij haalt het beste in mij naar boven.’ Hoe dan ook, Tim lijkt er niet heel erg mee te zitten. Misschien omdat het me 9 van de 10 keer toch niet lukt. Ik blijk namelijk uit een soort reflex gewoon altijd antwoord te geven. En soms zelfs als de vraag niet direct aan mij gesteld wordt. Lekker irritant. Dat het de verkeerde kant op ging, werd mij onlangs duidelijk gemaakt door Boaz. Inmiddels zeven jaar, had hij een briefje geschreven voor op de deur van zijn slaapkamer. Er stond: Boaz’ leeskamer. Kloppen voordat je binnen komt. Alleen als ik ‘ja’ zeg, mag je binnenkomen. Als ik geen antwoord geef, mag je niet binnenkomen! Na het lezen van de laatste zin, werd het me opeens glashelder. Dit moest afgelopen zijn. In plaats van me zo kinderachtig te gedragen door een slechte eigenschap over te nemen om iemand een lesje te leren, moest ik juist het goede voorbeeld geven! ‘Bo’ zei ik daarom, ‘ik weet dat we in dit huis niet altijd antwoord geven, maar dat is niet zoals het hoort. Het is onbeschoft, vervelend en onduidelijk. Vanaf nu geven we gewoon antwoord op een vraag. En als je geen zin hebt om te antwoorden, dan zég je dat je geen zin hebt om te antwoorden. Maar antwoorden zullen we!’ Waarop Boaz zei: ‘Maar papa zei een keer, spreken is zilver, zwijgen is goud’. Ik keek hem even ongelovig aan. Toen antwoordde ik: ‘Dat kan wel wezen, maar vanaf nu geldt in dit huis: zwijgen is zilver en spréken is goud!’ Achter het script: lees wat Sara denkt bij scène 17 van aflevering 2 Wat is de Sinterklaas-periode toch een fijne tijd als je klein bent. Zo magisch! Zo geheimzinnig. Als kind spitte ik weken voor 5 december de talloze reclamefolders door en kruiste ik vol verwachting al het speelgoed aan dat ik graag wilde hebben. Dat was zo’n beetje alles wat met poppen en barbies te maken had. En twee keer in de week mochten wij onze schoen zetten. Wat ik daar eigenlijk het leukste aan vond was niet het cadeautje zelf, maar dat de wortel en het water de volgende ochtend weg waren en er, zomaar opeens, een cadeautje in je schoen zat. Want ook al werd me verteld dat Sinterklaas dit deed, het feit dat dit altijd gebeurde terwijl ik lag te slapen vond ik zó mysterieus. Daarom besloot ik om een keer midden in de nacht op te staan om te kijken of ik Sinterklaas misschien kon betrappen. Het lukte me alleen nooit wakker te worden voor de ochtend. Maar één keer gebeurde het toch. In het donker sloop ik naar beneden en ging de huiskamer binnen. Daar, in het licht van de maan, zag ik Sinterklaas.... Hij was alleen van chocola. Licht teleurgesteld maar toch ook blij met mijn cadeautje nam ik de chocolade Sint mee naar bed. De volgende morgen werd ik wakker met een plak gesmolten chocola op mijn gezicht. Hoe dan ook, ik hoop dat mijn kinderen de Sinterklaastijd zo lang mogelijk als magisch ervaren. En er net zo van genieten als ik deed en nog steeds doe trouwens. Want nu beleef ik het via mijn kinderen. Maar ja, it takes two to tango...
Én helaas valt het Sinterklaasfeest voor Tim onder de noemer liegen. ‘We leren onze kinderen eerlijk te zijn en altijd de waarheid te vertellen. Dus waarom zou ik dan meedoen aan zo’n grote leugen? Als ze aan mij vragen of hij echt bestaat, vertel ik ze gewoon hoe het zit.’ Dat leverde een verhitte discussie op. Want hoewel hij vanuit moreel oogpunt wel een punt heeft, is er dan natuurlijk niks magisch meer aan. En bovendien welk verhaal vertelt hij ze dan? Sinds die discussie is de afspraak dat we het feest gewoon vieren, maar dat hij zich wat afzijdig houdt. Ik zet met de kinderen hun schoen en bij vragen omtrent de Goedheiligman verwijst hij ze door naar mij of stelt hij de wedervraag: ‘Wat denk je zelf?’ Ik lieg er intussen keihard op los: ‘Wat? Zegt Luuk dat hij niet bestaat? Onzin, je hebt hem toch zelf gezien? Nou dan!’ Omdat ik laatst toch nog enige twijfel op Boaz' gezicht bespeurde, deed ik er een schepje bovenop. Nadat hij een mooie tekening had gemaakt en die in zijn schoen had gedaan, schreef ik een briefje terug: Lieve Boaz, wat kan jij mooi tekenen! Sinterklaas is er heel blij mee en zal hem ophangen in zijn huis in Spanje. Groet van Sint en Piet. Hij straalde van top tot teen toen ik het hem de volgende ochtend voorlas. Zijn trotse gezichtje leek te zeggen: zie je wel, hij bestaat toch! En hoewel mijn plannetje gelukt was en ik hiermee alleen maar de magie in stand wilde houden, voelde ik me desondanks een ordinaire leugenaar. Kennelijk had Tim toch een zaadje geplant. Misschien moest ik vanaf nu bij twijfel óók maar Tims aanpak van de wedervraag volgen…. Tijdens een school uitje naar het bos, waar we de verjaardag van de klassenkabouter vierden, luisterde Boaz’ juf bij een boom of daar toevallig een kabouterfeestje werd gevierd. Bo keek mij aan en zei: ‘Maar kabouters bestaan toch helemaal niet mama?’ 24 kinderen en de juf keken mij met grote ogen aan. Met een opkomende blos op mijn wangen antwoordde ik: ‘Hoe kom je daar nou bij?’ ‘Dat zei jij zelf een keer.’ ‘O. Neeeee. Echt?’ ‘Ja, net als reuzen, monsters en draken. Die bestaan alleen in films. Dat zei jij.’ God ja, dat had ik inderdaad een keer gezegd om de spanning uit een film te halen die hij zat te kijken en om nachtmerries te voorkomen. Me niet realiserend dat ik daarmee tegelijkertijd ook de kabouters en elfjes om zeep hielp. Om me uit de netelige situatie te redden, zei ik: ‘Ja, dat is waar. Maar misschien had ik het mis over kabouters. Ik heb ze nog nooit gezien, maar dat betekent niet dat ze niet bestaan.’ Bo keek even bedenkelijk en zei toen: ‘Maar dan bestaan reuzen ook!’ Ik voelde 25 paar ogen op mij branden. En omdat ik geen andere uitweg meer kon bedenken stamelde ik: ‘Wat denk je zelf?’ Boaz dacht even na en zei toen: ‘Ik denk het niet.’ Achter het script: lees wat Sara denkt bij scène 6 van aflevering 2 Mooi niet dat ik ga toegeven hè! Dan krijst ze de hele supermarkt maar bij elkaar. Kan me niet schelen! En waar bemoei jij je eigenlijk mee oma?! Nog nooit een kind horen schreeuwen? Kom op zeg, dat is toch dagelijkse kost hier? Of in een speelgoedwinkel, strand, speeltuin, school, waar niet eigenlijk? Bizar hoe mensen kunnen reageren op tierende kinderen. Regelmatig krijg ik een bemoedigend ‘sterkte ermee’ te horen. Dat is lief bedoeld. Alhoewel ik het ook wat dubbel vind, want het voelt toch een beetje alsof degene die het zegt maar wàt blij is dat het niet zijn of haar kind is. En dat vind ik irritant, want het zijn maar momentopnames. De rest van de tijd zijn het gewoon engeltjes. Of in ieder geval vaker dan bengels. Maar goed, de reacties variëren….
Laatst was Liv ook weer aan het zeuren. Zegt een tienermeisje tegen haar vriendin, maar zeker ook voor mijn oren bedoeld: ‘God, wat haat ik kinderen toch!’ Haar vriendin weet zich duidelijk geen raad met die botte opmerking. Ik wel. ‘Dat ben jij zelf ook ooit geweest hoor.’ Ze kijkt me verbaasd aan, want ze had geen reactie verwacht. Hoopte natuurlijk alleen punten te scoren bij haar vriendin. ‘Nou, ik was in ieder geval niet zó irritant!’ antwoordt ze dan toch. ‘Nee, dat ben je nu!’ zeg ik weer. Daar heeft ze niet van terug. Net goed! Want als je aan mijn kinderen komt, dan kom je aan mij en zul je het bezuren! De enige die mag klagen over mijn kinderen ben ik zelf. Alhoewel dat ook best tricky kan zijn. Zo denkt de vrouw van de AH servicebalie nu dat Liv een enfant terrible is. ‘Daar heb je je handen vol aan zeker?’ reageert ze met een gezicht vol medeleven op Livs getier wanneer ik moestuintjes bij haar kom halen. Opgelucht dat ik even mijn hart kan luchten, antwoord ik: ‘Dat kan je wel zeggen ja. Ze weet precies wat ze wel en vooral niet wil. Leuk voor later, maar voor nu… Het is om gék van te worden! Ik hoop maar dat haar pubertijd dan een beetje meevalt.’ Dat is het startschot voor de vrouw om de vergelijking met haar zoon te trekken. Die viel op Livs leeftijd telkens flauw tijdens de vele, vele, vele woede-aanvallen. ‘Hij kreeg gewoon te weinig lucht door dat gekrijs. Het was echt vreselijk!’ Ook zij hoopte destijds dat ze haar portie wel gehad had en dat de pubertijd wat minder heftig zou zijn. ‘Maar,’ verzekert ze me ‘dat is dus niet het geval. Hij is nu dertien en ik word hé-lè-maal gek! Hij haalt het bloed onder mijn nagels vandaan. Het is echt om wanhopig van te worden. En woest! Het is eigenlijk dit’, ze gebaart naar Liv die nog steeds probeert te schoppen en ongestoord door schreeuwt, ‘in het kwadraat.’ Ik knik vertwijfeld, zeg ‘sterkte ermee’ en trek Liv aan haar arm mee naar de uitgang. Eigenlijk wil ik haar laten weten dat Liv best meevalt en echt niet zo’n enfant terrible is als haar zoon. Maar ja, momentopnames... Volgende keer bedenk ik me in ieder geval wel twee keer voordat ik me laat gaan tegenover een vreemde. Ja, het is een lastig evenwicht tussen klagen en mooi weer spelen. Laatst stond ik met een bevriende moeder (BM) onderweg naar de uitgang van de natuurwinkel wat te kletsen. Ik: Hoe gaat het? BM: Mmmmjaaaa Ik: Niet echt dus. BM: (langzaam) Jawel. Ik: Hmmmm, nou misschien helpt het als ik zeg dat het met mij niet zo goed gaat, dan kan jij inhaken. BM: Gaat het niet goed? Ik: Jaweeel. BM: Oh.. Ik: Nou ja, op zich wel, ik word alleen zo moe van dat eeuwige politieagentje spelen! Dat geruzie de hele tijd en niet luisteren. Voordat we op school zijn, ben ik al kapot. Knettergek word ik ervan. BM: Nou, ja precies! Pim wilde vanmorgen ook weer niet meewerken. Hij wil eerst eten en dan aankleden. Maar ik wil het precies andersom want dat eten duurt veel te lang. Voordat hij dan doet wat ik vraag...(zucht) Af en toe voel ik me net een knijtemoeder. Ik: Een wat? BM: Een moedermug, waarbij het kind in het lichaam van de moeder groeit en de moeder bij geboorte niet meer is dan een lege huls. Ik: Hè, gadver! Maar ja, het is wel waar.... Er blijft niks van ons over. Wie heeft ooit bedacht dat opvoeden leuk is? BM: Nou, ik niet hoor. Ik: Ik bedoel, ze zijn hartstikke lief en alles en ik zou niet zonder ze willen, maar dat opvoeden… Terwijl wij dit gesprek hebben, probeert een andere moeder iets af te rekenen. Ze heeft een jengelend kind aan haar been hangen. ‘Heb je honger?’ vraagt de jongen achter de kassa. ‘Wil je een korstje brood?’ ‘Nee!’ antwoordt het kind. ‘Een plakje kaas dan?’ probeert de jongen weer. ‘Nee!’ De moeder kijkt ons aan met een gezicht van ‘O my god’. Even later propt ze geërgerd haar boodschappen in het fietskrat en plant haar inmiddels schreeuwende kind (ik wil een koekje!) iets te snel achterop waardoor de fiets bijna omvalt. Ze glimlacht ongemakkelijk naar ons. Dan zegt ze vanuit haar tenen: ‘Het is weer zo’n dag.’ Ik glimlach haar bemoedigend toe. Ik kijk mijn vriendin aan: nog een knijtemoeder. |
Sara
Freelance tekstschrijver, moeder van Boaz en Liv, woont samen met Tim, haar vriend. Leeft het leven alsof het een generale repetitie is. Langzaam beseft ze dat het nu of nooit is. Heeft ze het lef om eindelijk te doen wat ze altijd al wilde? Archieven
December 2019
Eerdere blogs
Alles
Wil je ons volgen?Of ontvang tweewekelijks een update via Facebook
|